Jurisprudentie
AX4441
Datum uitspraak2006-05-22
Datum gepubliceerd2006-05-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10.000420-04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-05-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10.000420-04
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige sigarettensmokkel gedurende langere tijd. Om de sigaretten aan het oog van de douane te onttrekken werd tijdens transporten gebruik gemaakt van zogenaamde dekladingen.
De bewezenverklaarde feiten hebben als resultaat gehad dat voor zeer grote bedragen aan accijns is ontdoken. Door het niet betalen van de accijns op bedoelde sigaretten is de Nederlandse staat benadeeld voor een groot bedrag.
Verdachte heeft in de criminele organisatie een belangrijke faciliterende en bemiddelende rol vervuld, onder andere door gebruik te maken van het bedrijf [medeverdachte ] waar verdachte als hoofd van de administratie, met verregaande bevoegdheden, werkzaam was. Hij was degene die door middel van leaseconstructies vrachtwagencombinaties aan de organisatie ter beschikking stelde, de kern van de criminele organisatie in contact bracht met transporteurs, de criminele organisatie de benodigde informatie verschafte en crimineel verkregen vermogen heeft witgewassen.
artikelen
140, 420bis Sr
5 Wet op de accijns
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Zittinghoudende te Zutphen
Meervoudige kamer voor strafzaken
Uitspraak d.d.: 22 mei 2006
tegenspraak
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te [plaats].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
20 april 2005, 19 juli 2005, 12 oktober 2005, 9 januari 2006, 20 maart 2006 en 8 mei 2006.
Ter terechtzitting kenbaar gemaakt voornemen van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie conform artikel 311, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering het voornemen kenbaar gemaakt in een later stadium een afzonderlijke ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
De rechtbank heeft het verzoek van de raadsman strekkende tot oproeping van de getuigen [namen getuigen], alsmede de verbalisanten die de SIM kaarten hebben onderzocht, afgewezen.
De rechtbank heeft het verzoek van de raadsman strekkende tot onderzoek door het NFI van de door de Bulgaarse autoriteiten aan het openbaar ministerie ter beschikking gestelde en bij het dossier gevoegde SIM kaarten afgewezen.
De rechtbank heeft het verzoek van de raadsman om schorsing van het onderzoek tot een andere zittingsdag, teneinde zijn pleidooi te voltooien, afgewezen.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 juli 2005 door de rechtbank is vastgesteld, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 5 januari 2005, in de gemeente(n) Amsterdam en/of Rotterdam en/of Nuth en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/of alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meer accijnsgoederen, te weten (zeer grote aantallen) sigaretten, (genoemd in na te melden zakendossiers), voorhanden heeft gehad en/of voorhanden heeft doen hebben, die (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken:
-zaak 3.1 Venray en/of
-zaak 3.2 Griekenland-Nederland (pontons) en/of
-zaak 3.3.0 Italië (historie), met de onderliggende nummers 3.3.1, 3.3.3 en 3.3.4 en/of
-zaak 3.4 Amsterdam en/of
-zaak 3.5 Felixstowe en/of
-zaak 3.6 Triëst in relatie tot Oostende (3.6.2), Immingham (3.6.3) en Spijkenisse (3.6.4) en/of
-zaak 3.7 Triëst (in beslagname sigaretten Rotterdam) en/of
-zaak 3.10 Nederland-Engeland;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 5 januari 2005, in Nederland en/of elders in Europa, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan, behalve verdachte, [medeverdachte A] en/of [persoon B] en/of [medeverdachte D] en/of [diverse bedrijven en personen] en/of een of meer anderen deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
-het voorhanden hebben en/of doen hebben en/of overdragen en/of doen overdragen van
wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III van de Wet wapens en munitie en/of
-het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen die (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken en/of
-het plegen van heling dan wel schuldheling
zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen met een of meer anderen, oprichter, leider en/of bestuurder van die organisatie was.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft ter terechtzitting van 12 oktober 2005 het navolgende betoogd.
In het originele Bulgaarse strafdossier terzake het aantreffen van antitankwapens bij [persoon E] bij een Bulgaarse grensovergang wordt geen melding gemaakt van de in beslag neming van een telefoon en een tweetal SIM kaarten. Uit de latere, via een rechtshulpverzoek, aan de officier van justitie toegezonden stukken zou blijken dat er wel inbeslagneming van voormelde voorwerpen heeft plaatsgevonden. Aangezien die inbeslagneming, als die al heeft plaatsgevonden, onrechtmatig is geweest, acht de raadsman de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging met betrekking tot het overtreden van de Wet wapens en munitie (feit 3).
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij overweegt daartoe dat de door de raadsman gestelde, in Bulgarije eventueel geschonden rechtsnorm het belang van [persoon E] en niet dat van verdachte beoogt te beschermen. Overigens werd ten aanzien van verdachte niets belastends bij [persoon E] aangetroffen.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 5 januari 2005, in de gemeenten Amsterdam en Rotterdam en Nuth en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen telkens opzettelijk accijnsgoederen, te weten zeer grote aantallen sigaretten, genoemd in na te melden zakendossiers, voorhanden heeft gehad, die telkens niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken:
-zaak 3.1 Venray en
-zaak 3.2 Griekenland-Nederland (pontons) en
-zaak 3.3.0 Italië (historie), met de onderliggend nummer 3.3.1 en
-zaak 3.4 Amsterdam en
-zaak 3.5 Felixstowe en
-zaak 3.6 Triëst in relatie tot Oostende (3.6.2), Immingham (3.6.3) en Spijkenisse (3.6.4) en
-zaak 3.7 Triëst (in beslagname sigaretten Rotterdam) en
-zaak 3.10 Nederland-Engeland;
3.
hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 5 januari 2005, in Nederland en elders in Europa, heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan, behalve verdachte, [medeverdachte A] en/of [medeverdachte D] en [diverse personen en bedrijven] en/of anderen deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten, -het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen die telkens niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen met een of meer anderen, oprichter, leider of bestuurder van die organisatie was.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte be-hoort daarvan te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
- Ter zake het onder 1, het tweede liggende streepje (zaak 3.3.1) bewezenverklaarde overweegt de rechtbank dat de bewezenverklaring betrekking heeft op sigaretten die in Nederland zijn geweest en niet op sigaretten die vanuit Italië naar Nederland zouden worden vervoerd maar door de Italiaanse autoriteiten zijn onderschept en waar dus geen sprake was van het voorhanden hebben in Nederland van accijnsgoederen en derhalve geen accijnsplicht bestond op grond van de Wet op de accijns, zodat voor dat deel geen sprake is van overtreding van artikel 5 van de Wet op de accijns.
- Ten aanzien van de criminele organisatie overweegt de rechtbank dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte behoorde tot een samenwerkingsverband en een aandeel heeft gehad in, dan wel ondersteunde, gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oogmerk.
Het ging om een gestructureerd samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiegraad dat bestond uit een tweetal leiders, facilitaire dienstverleners, transporteurs en chauffeurs. Binnen dit samenwerkingsverband was sprake van het bestaan van gemeenschappelijke regels en bestond er een gemeenschappelijke doelstelling, waardoor op de individuele leden druk kon worden uitgeoefend zich aan de regels te houden. Gezien de lange periode waarin het samenwerkingsverband in wisselende samenstellingen doch steeds met dezelfde harde kern heeft gehandeld, kan worden gesproken van een duurzame organisatie.
Ontslag van alle rechtsvervolging
De raadsman heeft betoogd dat ter zake feit 1, het zesde liggende streepje (zaak 3.6 in relatie tot 3.6.2, 3.6.3 en 3.6.4 ) ten laste gelegde ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen nu de sigaretten elders in Europa in beslag zijn genomen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe, dat de sigaretten die in Oostende, Immingham en Spijkenisse in beslag zijn genomen, daarvoor reeds in Nederland aan de accijns onttrokken zijn geweest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
- feit 1:
medeplegen van opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod, meermalen gepleegd;
- feit 3:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven,
terwijl hij daarvan oprichter, leider of bestuurder was.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aanne-melijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 1.000.000,= (een miljoen euro), alsmede onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen-verklaarde en de omstandigheden waar-onder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige sigarettensmokkel gedurende langere tijd. Om de sigaretten aan het oog van de douane te onttrekken werd tijdens transporten gebruik gemaakt van zogenaamde dekladingen.
Een sigarettensmokkel met de omvang waarvan hier sprake is verstoort de reguliere markt voor sigaretten in de EU en werkt bovendien ontwrichtend op het systeem van een gemeenschappelijke economische ordening die in Europees verband wordt nagestreefd. De bewezenverklaarde feiten hebben als resultaat gehad dat voor zeer grote bedragen aan accijns is ontdoken, alsmede dat bonafide bedrijven, die wel aan de accijnsrechtelijke verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie is aangedaan. Ook is het in Europese landen gevoerde beleid om door hoge prijzen het gebruik van sigaretten te ontmoedigen teneinde de schadelijke gevolgen daarvan voor de volksgezondheid te beperken, gefrustreerd. Door het niet betalen van de accijns op bedoelde sigaretten is de Nederlandse staat benadeeld voor een groot bedrag.
Verdachte heeft in de criminele organisatie een vooraanstaande leidinggevende rol vervuld. Hij was degene die de transporten samen met, onder andere, medeverdachte [medeverdachte A] initieerde, coördineerde, contacten onderhield met onder andere transporteurs en toezicht hield op het ‘ompakken’ en afleveren van sigaretten. Verdachte kan blijkens de gebezigde bewijsmiddelen worden geduid als de hoogste in rang van de criminele organisatie.
Naast een onvoorwaardelijke vrijheidstraf acht de rechtbank een geldboete van na te noemen omvang passend en geboden. De rechtbank neemt daarbij in overweging de ter zitting door de officier van justitie overgelegde brief van de FIOD waarbij is aangegeven dat geen strafrechtelijke sancties (boeten) zullen worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging voorts rekening gehouden met de rol die verdachte in de criminele organisatie heeft gespeeld en de duur daarvan, het aantal bewezenverklaarde transporten en de omvang daarvan en de overige hierboven omschreven werkzaamheden.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank tevens betrokken dat verdachte geen
documentatie heeft.
Een strafoplegging als na te melden acht de rechtbank derhalve passend en geboden, waarbij de rechtbank er rekening mee heeft gehouden dat niet alle (onderdelen van) feiten bewezen zijn geacht.
Toepasselijke wetsartikelen
De oplegging van straf is gegrond op de artikelen:
- 10, 23, 24, 24c, 27, 47, 57, 91 en 140 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 en 97 van de Wet op de accijns.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot:
- gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaar.
Beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerleg-ging van deze uitspraak in
verzekering en voorlopige hechtenis doorge-bracht, bij de uitvoering van de opgelegde
vrijheidsstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- een geldboete van € 1.000.000,00 (een miljoen euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 jaar hechtenis.
Aldus gewezen door mr. De Bie, voorzitter, mrs. Borgerhoff Mulder en Elders, rechters,
in tegenwoordigheid van Wiering, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting
van 22 mei 2006.